Monthly Archives: February 2009

Weet dat het me spijt

Er was veel volk op de begrafenis van het kind dat ik heb doodgereden. Veel volk, maar weinig mensen. Ze stonden schouder aan schouder, buik aan rug om het gat in de grond gedromd. De nette zwarte wollen jassen maakten een zacht schurend geluid wanneer ze tegen elkaar wreven. Zo keek het volk hoe de kleine kist langzaam de grond in zakte. Langzaam, ook een kinderlijk gaat langzaam de grond in. Daar is een speciale machine voor, die zorgt dat de kist niet vluchtig het gat in verdwijnt. Dankzij een motor en katrolletjes zakt de kist gelijkmatig en waardig naar beneden. Van lijken neem je langzaam afscheid.

Het volk volgde de zakkende kist. Op een begrafenis moet je eerbiedig en gelaten naar de kist kijken. Maar in mijn ooghoeken zag ik de blikken, steeds wanneer ik niet keek. Wanneer ik mijn hoofd naar links draaide, dan zag ik rechts een paar hoofden omhoog schieten. Wanneer ik naar rechts keek, dan keken ze weg, terwijl links de hoofden omhoog kwamen. Ik begon te wennen aan die blikken. Korte blikken met een hard oordeel. Het was begonnen net na het ongeluk en het was niet meer gestopt. Sinds het ongeluk bestond mijn leven uit harde blikken en een trage serie onvermijdelijke formaliteiten. Met als toppunt deze begrafenis. Misschien omdat het leven kort en onvoorspelbaar is, zijn begrafenissen juist lang en altijd hetzelfde. Van mij mag het best wat sneller. Ik had al afscheid genomen na een vluchtige blik op mijn motorkap. Ik had al afscheid genomen toen nog niemand besefte wat er gebeurd was. Nog voordat het volk zich om mijn auto had verzameld. Nog voor de eerste harde blik.

De laatste hand aarde werd op de kist geworpen. Het volk wendde zich langzaam van het graf af. Tegenover mij stond een man met een notitieboekje. Hij hield mij nauwgezet in de gaten en maakte aantekeningen. Dat kwam straks. De priester begon langzaam te lopen en het volk schuifelde achter hem aan. Ze lieten het graf achter zich en liepen richting de kerk. Begraafplaatsen en kerken stralen eeuwigheid uit. De ultieme eindigheid wordt herdacht in een decor van eeuwigheid. Het volk weet best dat zodra ze de kerk hebben betreden, arbeiders het gat verder volgooien. Dat gebeurt gewoon met een graafmachine en met een schop. Dat gebeurt niet langzaam, dat is hard werken. Zwetende mannen, grote happen aarde, snelheid en efficiëntie: er is meer te doen vandaag! Wij niet, nog niet. Wij schuifelden terug, naar het andere deel van het decor. Nog minimaal een uur, een uur waarin iedereen even de tijd neemt om met elkaar te praten. Elkaar bemoedigend toespreekt, elkaar een vriendelijk handje op de schouder legt en elkaar belooft er te zijn ook in de toekomst. De laatste tranen worden gedroogd, de eerste grapjes gemaakt. Alles is weer bijna normaal.

Mijn klok stond een keer stil. De batterij was leeg en ik had hem nog niet vervangen. Al vijf dagen lang gaf hij dezelfde tijd aan: kwart voor twaalf. Op de vijfde dag kwam een vriend bij mij op bezoek. Toen hij binnenkwam keek hij op de klok en liep door. Ik wilde hem zeggen dat het niet klopte, maar toen ik op mijn horloge keek, zag ik dat het precies kwart voor twaalf was. Hij had de goede tijd gezien. Ik vond het een vreemde situatie. Ik had het gevoel dat er tegen hem gelogen was, door de klok en het toeval. Hij heeft het nooit geweten, omdat ik direct de batterij verving.

In de murmelende massa wachtte ik geduldig tot het over was. De mensen dichtbij deden alsof ik er niet was. Maar het volk net verder weg bestookte mij voortdurend met harde blikken. Denk niet dat ik dat erg vond. Ik ben niet bang om geraakt te worden, ik ben niet bang om te veranderen, het duurde alleen zo lang. Ik kon niet wachten klaar te zijn en het resultaat te zien. Ik kon niet wachten tot ik een stap verder was. Maar de tijd stond nog even stil. De priester die de dienst geleid had, zag ik langzaam naar mij toe schuifelen. Pratend met verschillende mensen naderde hij stapje voor stapje. Het was duidelijk dat hij het op mij gemunt had, maar hij nam zijn tijd. Toen stond hij voor mijn neus.

-“Meneer Snel, ik ben blij dat u er bent vandaag. Dat is niet makkelijk, niet voor u en niet voor de familie, maar beter. We moeten vergeven: wanneer de familie u kan vergeven dan is dat goed. Vertelt u mij eens, wat is volgens u de oorzaak van dit ongeluk?

Hij hield zijn hoofd een beetje schuin en keek mij indringend aan.

-“Ik reed te hard, veel te hard.” Antwoordde ik eerlijk.

-“U reed te hard?” herhaalde hij. “U had zeker haast, we leven in een gehaaste wereld en…”

Ik onderbrak hem. “Ik had geen haast, ik had ruim de tijd. Juist dan verspil ik mijn tijd niet graag. Juist dan zorg ik dat alles zo efficiënt mogelijk gebeurt. Daarom reed ik schandalig hard.”

De priester keek mij vervreemd aan, ik zag zijn blik veranderen. “U reed zo snel om uw eigen tijd niet te verspillen? Uw eerlijkheid verbaast mij, het is de eerste stap. U zult echter, wanneer u vergeven wilt worden, daar spijt van moeten hebben. En de Heer vergeving vragen.”

-“Ik zoek geen vergeving. Ik geloof niet dat ik dat nodig heb, niet van de Heer althans. Hijschiep de wereld in zeven dagen. Hij trok geen weken uit om de hemel van de aarde te scheiden. Wanneer je te lang met iets bezig bent dan wordt het eentonig. En wanneer het eentonig wordt, wanneer de aandacht verslapt, dan rijd je een kind dood. God begrijpt dat.”

De priester trok zijn wenkbrauwen op, wierp mij een blik toe, wendde zich van mij af en verdween tussen het volk. Het gesprek was ten einde: ik was een stap verder.

Ik vergelijk het leven wel eens met de kust. Het volk denkt dat de kust een lijn is tussen de veranderlijke zee en het vasteland. Zij zoeken hun heil in het land en proberen de lijn zo vast mogelijk te leggen. Zo zoeken ze zekerheid, maar ze zitten ernaast. De kust is meer dan dat, maar je moet het idee van die lijn loslaten. De kust is altijd in beweging nooit op dezelfde plaats: zandbanken ontstaan en verdwijnen. Zandkorrels spoelen onzichtbaar in de golven en kunnen op elk moment neerslaan en iets nieuws vormen. De kust is het voortdurend herdefiniëren van dat wat er nog niet is; en dat wat er niet meer is. De kust is de bemiddeling tussen het vaste van het land en het beweeglijke van de zee. Het vaste van het land is de verschrikking, de rust. Juist de ongrijpbare bewegelijkheid van de zee zorgt voor de orde. De oneindige regelmaat van eb en vloed, zijn de motor van de voortdurende verandering. Na elke vloed is alles veranderd, soms meer, soms minder. Bij elke eb kan je zien wat de nieuwe status quo is. Dát vind ik mooi en dát zal altijd doorgaan. Na het gesprek met de priester was het weer eb, ik was een stap verder, de kust was verlegd, ik mocht de zaal verlaten.

Met grote passen wrong ik mij door het volk naar buiten. Op de parkeerplaats stapten de eerste mensen in hun auto’s. Een rij auto’s bewoog zich traag naar de uitgang van het parkeerterrein. Ook voor hen was alles bijna weer normaal. Bij de uitgang wachtten zij één voor één tot er een gaatje zat in het snelle verkeer op de grote weg. Wanneer zij hun kans zagen gooide zij hun auto ertussen en gaven gas.

Vanaf de andere kant van de parkeerplaats kwam de man met het schrijfboekje haastig op mij toelopen. Hij gaf mij vluchtig handje.

-“Klaas van Noord, Journalist” Zei hij snel. “U bent toch die man die dat kind heeft doodgereden? Verschrikkelijk en u reed nog te hard ook! De mensen zien u als een monster! Zou ik u een paar vragen mogen stellen, het ware verhaal achter de wegpiraat. Wanneer we het direct doen staat het vanmiddag nog in de krant.”

Kijk daar hou ik van, vanmiddag al in de krant. “Brand losZei ik.

De journalist opende zijn boekje: “In de media wordt gezegd dat u te hard reed, klopt dat?”

-“Dat klopt ik reed ontzettend hard.” Antwoordde ik.

-“Had u daarvoor een goede rede?”

-“Nee, ik hou van doorrijden, ik rijd graag hard.”

-“Wat vindt u ervan dat de mensen u als monster beschouwen.”

-“De mensen beschouwen mij niet als monster. Beschouwt u mij als monster?”

-Ik? Nee, ik…”

-“Kijk eens aan!” Maakte ik snel af. De journalist keek even verwonderd, maar herpakte zich snel en besloot het anders te proberen.

-“Ik heb gehoord dat de ambulance te laat was, dat het kind misschien nog te redden was. Wat vindt u daarvan?”

-“Dat begrijp ik wel.” Antwoordde ik: “Het valt niet mee om snel van A naar B te gaan. Veel wegen zijn tegenwoordig zo aangelegd dat snel rijden onmogelijk is. Overal zijn drempels en versmallingen. Wanneer je net op snelheid bent, dan moet je alweer remmen. Dan wil er altijd wel een auto voor je afslaan, springt er een stoplicht op rood, rijdt er een vuilniswagen voor je, of steekt er een kind over. Je mag sowieso nergens echt hard meer, nee dat de ambulance te laat was begrijp ik wel.”

De journalist zuchtte diep en klapte zijn boekje dicht: “Luister meneer, ik wil een positief verhaal neerzetten, het verhaal achter u. U wordt als monster gezien, wilt u dat de mensen zo over u denken?”

-“Ik heb geen goed verhaal en zoek ook geen begrip. Dat heb ik niet nodig, althans, niet van de mensen die mij beschuldigende blikken toewerpen. Laat het volk denken wat ze wil. Je kunt zandkastelen bouwen, maar als het vloed wordt, moet je ze laten gaan. Je kunt er niets aan veranderen, soms gaat dat goed, soms word je nagekeken en soms komen daarbij kinderen om het leven. Als het volk dat niet snapt, is dat niet mijn probleem.”

De journalist haalde zijn schouders op en wierp mij een blik toe. “Ik zal het zo opschrijven als u het gezegd hebt” zij hij.

Hij liep terug naar zijn auto en sloot zich aan bij de aangroeiende file voor de grote weg.

Dat was snel gegaan, sneller dan ik verwachtte. Nog één voor de boeg. Ik hoop dat je begrijpt dat alles mij niet onverschillig liet. Het raakte mij en ik was mij ervan bewust dat dit leven voor altijd door dit voorval bepaald zou zijn. De vraag is: aan wie heb je verantwoording af te leggen? Niet aan God en niet aan het volk, zoveel was me duidelijk. Sommige dingen heb je te accepteren, dat geldt voor hun niet minder dan voor mij. Dat zij willen vasthouden aan de onbeweegbare eeuwigheid en zich neerleggen bij de ondragelijke traagheid die dit met zich meebrengt, dat is niet mijn probleem. Ik ga verder als dat moet, ik verplaats mijn handdoekje als het vloed wordt. Nu moest ik nog een laatste stap doen voordat dit alles was afgerond. Ik knoopte mijn jas dicht en liep terug naar het kerkhof.

Toen ik bij het graf aankwam lag het er nog net zo bij als dat we het hadden achtergelaten. Omringd door bloemen met een paar handjes aarde op de kleine houten kist. De arbeiders waren nog niet begonnen met het dichtgooien van de kuil. Ik keek snel even om mij heen maar zag niemand. Mensen zouden pas later terugkomen, om de eeuwigheid met verse bloemen een beetje fris te houden. Met bloemen nota bene! Snel sprong ik in de kuil en opende de kist. Daarin zag ik het gehavende lichaam liggen. Het was op slag dood, dat kon ik waarderen. Ik pakte een handje en trok het lichaam naar boven. Het was klein en woog niet veel. Ik verborg het onder mijn nette zwarte wollen jas, zodat ik het met mijn linkerhand in mijn zak, goed vast kon houden. Het voelde koud en broos aan. Met mijn andere hand sloeg ik het stof van mijn kleren. Toen haastte ik mij terug naar mijn auto, het lichaam bewoog knakkend met mij mee. Daar gooide ik het lijkje op de achterbank. Ik schopte de modder van mijn schoenen en stapte in. Ik sloot mij aan in de rij auto’s en kwam steeds een stukje dichterbij de grote weg. Toen ik kon invoegen, gaf ik vol gas en ik schoot alle auto’s over de linker rijbaan voorbij. Ik liet de blikken achter mij.

Ik voelde aan het lichaam op de achterbank: “Ik zal je niet voor eeuwig in de aarde laten rusten. Ik zal je verbranden en in zee gooien. Ik hoop dat je daar begrip voor hebt en mij niet met een harde blik bekijkt.Misschien heb ik ongelijk en zal ik eeuwig branden in de hel voor wat ik gedaan heb. Misschien zal ik de rest van dit leven schuld voelen. Misschien word ik in een ander lichaam herboren. Misschien wordt jij ook wel in een ander lichaam herboren. En misschien lees je dan mijn verhaal. Als dat zo is, als jij het bent, weet dat het me spijt.”

© Roelof Viervant