Monthly Archives: January 2011

Verandering

Iedere avond, behalve op zondag, ga ik om precies kwart over acht sigaretten kopen. Niet omdat ik rook, of de gedachte een avond zonder sigaretten te zitten mij schrik aanjaagt. Sinds verslavingen uit de mode zijn heb ik er geen meer. En zeg nu zelf, de regelmaat en precisie waarmee ik sigaretten koop, iedere avond om kwart over acht, is nauwelijks het gedrag van een verslaafde te noemen. Het is vandaag de dag bijna ondoenlijk te leven met de grillen en opwellingen van een verslaafd lichaam. Stelt u zich eens voor dat ik door opwinding, zenuwen, blijdschap of verdriet al om kwart over zeven zonder sigaretten kom te zitten en mijn drang tot roken zulke vormen aanneemt dat ik eerder naar de winkel zou moeten dan kwart over acht! Nee, dank u: ik heb mijn trots. U kunt veel van mijn zeggen, maar ik ga met mijn tijd mee.

Sinds drie maanden is hier in de straat ‘Slagerij Delfzijl’ gevestigd naast ‘Slagerij Hendrik Ido Ambacht’. De vrouw van de slager van ‘Slagerij Delfzijl’ kreeg een goede baan aangeboden hier op het dorp. Hij wilde wel mee, maar niet zonder de winkel. Dus toen de bakker van ‘Bakkerij Hendrik Ido Ambacht’ met pensioen ging, kocht de slager van ‘Slagerij Delfzijl’ dat pand. Ik weet het niet zeker, maar ik heb gehoord dat ze in Delfzijl nu zonder slager zitten. Dat is vervelend voor de mensen daar, maar zij hebben tenminste niet twee bakkers die elkaar in de haren vliegen! Eén keer op een grauwe dinsdagmiddag begonnen onze slagers tegen elkaar te schreeuwen. De slager van ‘Slagerij Hendrik Ido Ambacht’ schopte zelfs tegen het lachende varken van de slager van ‘Slagerij Delfzijl’. Er zat een flinke scheur in. Uiteindelijk heeft hij zijn eigen lachende varken als genoegdoening moeten ruilen. ‘Slagerij Hendrik Ido Ambacht’ heeft dat gescheurde bord nu nog steeds voor de winkel staan. Zulke problemen had je vroeger niet.

Mijn vader heeft al negen keer ontslag genomen bij hetzelfde bedrijf. De eerste keer was twaalf jaar geleden. Hij zei dat hij de sleur zat was. Dezelfde koffieautomaat, hetzelfde briefpapier, dezelfde groene vloerbedekking. Hij ging werken bij een kleine concurrent. Daar was alles anders, persoonlijker, zei mijn vader, maar vooral gewoon anders. Zes maanden later werden ze opgekocht door het bedrijf waar mijn vader vandaan kwam. Ze kregen nog dezelfde week een nieuwe koffieautomaat en nieuwe vloerbedekking. Huisstijl heet dat. Grote bedrijven hebben behoefte aan herkenbaarheid. Mijn vader niet. Die was drie weken later weer vertrokken, om na een paar maanden weer opgekocht te worden. Dat is nu al negen keer gebeurd. De huisstijl is inmiddels wel veranderd: minder groen, meer rood. Het bedrijf wilde een warmere uitstraling naar de klant toe hebben. Dat veranderde volgens mijn vader niets aan de zaak. Eigenlijk ben ik dat wel met hem eens, hoewel het inderdaad een stuk warmer is tegenwoordig.

Ik heb wel eens een sprookje gehoord over een prinses. Een heks had haar opgesloten in een hele hoge toren. De toren had geen deur en was, op een klein hoog venster na, helemaal gesloten. De prinses had in haar kamertje alles wat ze wilde en was gelukkig. Haar enige zorg was haar haar: dat groeide centimeters per maand. Voor je er erg in hebt klimt er opeens een of andere prins omhoog die met je trouwen wil! Daarom knipte ze het altijd af zodra haar haar haar schouders bereikte. Dat ging lang goed, tot haar hele kamertje met haar gevuld was. Daarna gooide ze de plukken haar uit het raam. Met de jaren groeide de berg haar om haar toren, totdat die op een dag zo hoog was dat een toevallig passerende flierefluiter opeens voor het raam stond te zwaaien. “Weg, weg” gebaarde ze nog, maar het was al te laat. Sommige dingen houd je niet tegen.

Ik ben van mijn kamer een kasteel aan het maken. Ik heb bijna alle muren al dicht gebouwd. Straks maak ik ook de deuren en de ramen dicht, op één klein raampje na. Voor dat raampje zet ik dan de troon die ik ook van sigarettenpakjes gebouwd heb. Volle pakjes kunnen veel gewicht dragen, lege niet. Het is allemaal Marlboro geworden. Daarmee kan je fantastische motieven aanleggen. Ook vind ik het belangrijk dat het rood is, omdat ik mijn kasteel graag warm en herkenbaar heb. Dan ga ik op de troon voor mijn venster zitten, terwijl de slagers beneden hun messen slijpen en in het strijdperk treden. Zo leef ik dan nog lang, gelukkig en misschien wel voor altijd: want roken doe ik niet.

Illstratie: Stella Zwaan

Wat lust Vermag

Ik ga hem aanspreken.”

-“Doe dat maar, het moest er eens van komen.”

Waldemar kwam vlug uit zijn stoel omhoog. Hij rechtte zijn rug en kuchte in zijn hand. Hij keek naar Eilert die hem een bemoedigend knikje gaf. Weifelend en een tikkeltje zenuwachtig liep hij naar de andere kant van de kamer. Hij stopte bij een stoel en keek naar twee brede schouders en een achterhoofd met wilde donkere haren. Zijn hand ging omhoog en weer omlaag. Hij keek nog een keer achterom. Eilert knikte en vormde geruisloos met zijn lippen de woorden: “doe maar.”

Waldemar vermande zich en tikte op de brede schouders. Hij wachtte, maar er kwam geen reactie. Hij tikte nogmaals, maar de man in de stoel bleef muisstil zitten. Toen besloot hij het anders te proberen. “Johan, kan ik even met je praten?” Het bleef stil.

-“Johan, ik zou het fijn vinden als je naar me luistert, ik weet dat je me horen kunt, dus ik ga nu verder.” Johan reageerde nog altijd niet, maar Waldemar wist dat hij de aandacht had, want Johan hield een half gerold shagie stil in zijn hand.

– “Luister, ik en mijn partner Eilert, houden je al geruime tijd in de gaten. Je zou kunnen zeggen dat jij al sedert lange tijd onze belangstelling hebt. Het zit namelijk zo: wij hebben een oogje op je! Ja je begrijpt het goed, wij zien jou wel zitten en wij delen een aantal erotisch getinte fantasieën waarin jij een prominente rol speelt. Johan je brengt ons het hoofd op hol!” Johan bleef als verlamd zitten, hij keek strak voor zich uit.

-“Wellicht overval ik je en we snappen dat je hier een beetje stil van wordt. Misschien is je eerste reactie een beetje bozig, wanneer dat het geval is dan snappen we dat ook. Je moet echter begrijpen dat deze vraag niet langer ongesteld kon blijven. Het gaat hier namelijk geenszins om een gewoon fantasietje of een eenvoudige stille wens, nee Johan dat mag je niet denken.”

Waldemar begon sneller te praten en vlugger te ademen, op zijn voorhoofd blonken

zweetdruppels: “Er is hier meer aan de hand Johan: er zijn niet te ontkennen dierlijke begeerten in het spel, snap je dat? Er is van niets minder sprake dan van alles verzengende lust. Wanneer wij jou door de straat zien lopen, wanneer jij op het bankje voor ons huis gaat zitten, wanneer jij op een zonnige dag je colbertje uitdoet en je stropdas laat vieren, wanneer je sierlijk door je wilde haren strijkt en wanneer je met je grote mannelijke behaarde handen een shagie rolt en dat langzaam naar je ruig bebaarde mond brengt, wanneer wij je hoekige gezicht kort zien oplichten bij het ontvlammen van je Zippo, wanneer je je hoofd achterover gooit en je ogen sluit en je met je harde lippen je krachtige borstkas vol zuigt, zuigt met rook, om vervolgens met een harde zucht de rook over de wereld uit te blazen, jouw rook waarmee je alles betovert, dan knapt er iets in ons Johan, snap je dat? Dan ontvlamt er in onze harten een wilde begeerte, onze hoofden vullen zich dan met een stroperig, dikke, zoete, geile lust en

in onze broeken spannen onze fallussen zich tot een bijna ondragelijke hardheid, begrijp je dat Johan? Wij willen jou en wij willen jou nu. Hoor je wat ik zeg? Nu. Ik wil je vragen: ga met me mee Johan? Wil je alsjeblieft met me meegaan?”

Waldemars stem was schor en schril. Bij zijn laatste woorden stak hij zijn armen naar voren en zakte langzaam op zijn knieën. Over zijn wang rolde een traan. Kortademig en angstig keek hij naar de brede schouders van Johan, naar zijn warrige bruine haren. Hij begon te snikken, maar Johan verroerde zich nog altijd niet. Waldemar huilde steeds harder en keek naar Eilert achter hem, die met grote ogen alles gadesloeg. Zijn mond stond open. Waldemar keerde zich weer naar Johan en sprak met een zacht piepstemmetje door zijn tranen: “Johan, alsjeblieft zeg nou eens wat. Je hoeft niet bang te zijn. We zijn goede mensen, Eilert en ik, we zijn lief en we zijn teder. We hebben nog nooit iemand pijn gedaan, nog nooit. Ik snap dat je het eng vindt: alle nieuwe dingen zijn immers een beetje eng. Maar we zullen je de tijd geven die je nodig hebt, we zullen nooit meer van je vragen dan je geven kunt en we zullen er voor je zijn als je getroost moet worden: altijd. Natuurlijk zullen er momenten zijn dat je twijfelt, momenten dat je je afvraagt waar je het voor doet en of je wel sterk genoeg bent. Vooral in het begin zal het wennen zijn, maar met geduld, liefde, tederheid en begrip zullen wij jou er doorheen trekken, dat weet ik zeker Johan. En dan, met het vorderen van de tijd, begin je te beseffen dat de beloning, de vette overvloedige beloning, alles goed maakt, omdat wij alles

kunnen, Johan, wij kunnen alles. Wij kunnen bergen verzetten, wij zullen naar plaatsen gaan waar nog weinigen geweest zijn. Wij zullen je meenemen naar het einde van de regenboog en weer terug, naar de bodem van de diepste zeeën, naar de toppen van de hoogste bergen; van de droogste gele steppen tot best verscholen diepgroene oases van rust in de drassigste regenwouden; van de scherpste steile rotswanden tot de diepste donkerste en grauwste druipsteengrotten van je begeerte. Begrijp je dat Johan? Wij zullen je kanten van jezelf laten zien die je niet vermoedde te hebben. Wij zullen dromen doen uitkomen waarvan je niet dromen durfde. Wij maken een beter mens van je Johan. En we zullen goed zijn, dat zweer ik, wij zullen zo verschrikkelijk goed voor je zijn. Alles wat je hoeft te doen is nu met mij meegaan. Ik smeek je Johan, ga met me mee. Laat me niet alleen vertrekken. Johan zeg nou wat, antwoord me, godverdomme Johan!!”

Johan gaf nog steeds geen antwoord. Een hartverscheurende wanhoopsschreeuw schalde schel uit Waldemars schorre keelgat. Woest smeet hij zijn vuisten in de richting van de gespierde rug. Hij viel voorover en gooide zijn armen om Johans nek. In zijn oksels voelde hij de brede schouders. Met zijn handen kneep hij zo hard hij kon in de hoekige borstspieren. Hij begroef zijn gezicht in de pezige nek en voelde de wilde haren langs zijn wang wrijven. Zijn armen spanden zich met al zijn kracht om de nek. Hij huilde nu hard, lange schreeuwen. Zijn ogen waren rood en betraand, zijn gezicht glom van het zweet en uit zijn neus droop een gele glimmende snottebel. “Meegaan!” schreeuwde hij in het oor van Johan,

Meegaan, klootzak!”

Samen vielen ze om en kwamen hard op de houten vloer terecht. Waldemar keek plotseling recht in het gezicht van Johan. Het gezicht had nooit echt geleken. De schouders en de haren waren perfect realistisch, maar het gezicht verbrak de illusie direct. Met een ondeugende glimlach keek hij om naar Eilert. Die wreef opgewonden over zijn kruis:”Jezus, dat was goed Waldemar, ik geloofde je helemaal. Stel je eens voor, dat je dat zou doen.” Waldemar veegde zijn neus af aan zijn mouw en zei hijgend: “Ja stel je eens voor.” Eilert had een wilde blik in zijn ogen en liet zich op de grond zakken. Op handen en voeten kroop hij in de richting van Waldemar en de pop. Toen hoorden ze een bekende auto de straat in rijden. Vlug stonden ze op en renden naar het raam. Terwijl ze elkaar stevig beet hielden zagen ze hoe een gespierde man uitstapte. Hij gooide de portier dicht en liep naar het bankje.

Daar opende hij de knopen van zijn colbertje en trok het sierlijk uit. Zijn handen gingen door zijn wilde haren. Hij trok zijn stropdag los en pakte uit zijn broekzak een pakje shag. Waldemar en Eilert volgde elke beweging met open mond.

Ik vind Johan wel een goede naam, die houden we erin.” Fluisterde Eilert.

-“Ja die houden we erin” zuchtte Waldemar.

Zo stonden ze doodstil naar buiten te kijken, twee geile flikkers voor een raam.

Illustratie: Stella Zwaan

Ik en de liefde

Al toen ik mijn sleutel in het sleutelgat stak, zag ik dat er iets goed fout zat. De deur, halfopen en gebarsten, hing los aan zijn scharnieren. Ik schoof hem krakend over de opgekrulde mat en keek naar binnen. Op de trap lag languit gestrekt een dode papegaai: fel groen en fel rood: klaarblijkelijk naar beneden gerold door de dikke laag stof. De lokale krant naast de mat was van maanden terug. Ik liet de deur terugglijden en maakte entree. Met mijn hand losjes om de vuile bruine houten leuning liep ik naar boven. Grijs vaal licht van de overloop gooide een strakke afdruk op de bruin beschimmelde muur naast de trap. Ik maakte de schemerige halve draai en liep de gang in. Her en der op de grond lagen aardappelen en uien. Sommige witte wortels hadden door de gaten in het oudblauwe tapijt de kloven tussen de planken gevonden.

De deur van mijn kamer stond op een kier. Mintgroen licht wierp een straal over de hobbelige grond. Uit de kier kwam een dikke zoete sigarenlucht. Ik liep naar de deur en duwde die zachtjes open. Mijn ogen moesten even wennen aan het felle groen. Een loodzwaar rookgordijn hing over mijn spullen. Het eerste dat me opviel was dat mijn planten dood waren. Toen zag ik op mijn bank een vrouw zitten. Ze was verschrikkelijk dik, had helblond haar en een felle rode jurk. Ze graaide in een grote bak met kersen, maar stopte direct toen ze me zag. De grond om haar heen was bedekt met half opgerookte sigarenpeuken. Haar tong bevochtigde haar dikke rommelig rood gestifte lippen. Ze lachte: ‘Daar ben je eindelijk! Welkom thuis!’ zei ze met een schore bromstem.
-‘Is dit thuis?’ vroeg ik verbaasd.
Ze knikte terwijl ze aan de knopen van haar corset begon te friemelen. Haar jurk sprong knappend open, terwijl witte stukken lichaam het groene licht in floepten.  Ze ging onhandig liggen en trok haar lange beige onderboek over haar grote rode hakken.
-“Kom maar, het is goed: je bent eindelijk voor altijd thuis” gromde ze zacht.
Ik zette mijn tas op de grond en liep op haar toe. Terwijl ik mijn jas uittrok en mijn broek openknoopte begon ik alles te snappen. En met alles, bedoel ik in dit geval ook werkelijk alles.

Illustratie: Stella Zwaan

King Lear

Met: Drijfzand

In januari 2011 bracht Drijfzand King Lear van William Shakespeare.

Lear zoals die bedoeld was. Een vrijwel integrale voorstelling waarin de thema’s : rechtvaardigheid, autoriteit versus chaos, verzoening, jaloezie en begeerte uitgediept werden.

Alles draait om macht en onmacht.

Hoge schooltoneel op hoog tempo, vaak naturel, soms juist grotesk, met een schitterend lichtplan en een eenvoudige maar heel functionele vormgeving.

Wat vooral ook opviel was de transparantie van de voorstelling, ondanks het prachtige, rijke, maar moeilijke taalgebruik. Poëtische volzinnen, ver afstaande van de moderne, snelle taal.

Een verzuchting van een toeschouwer : ik heb het stuk vaker gezien, maar eindelijk begrijp ik het…

 

Regie:                            Gerard van Rijnstra

Regie-assistent:          Edith Hazebroek

Spelers   :

Jacques Börger, Frances Gallimore, Mike Spronkmans, Ronald Ossendrijver,  Piet Hein van Gilse, Dick  Janson, Eric Heugens, Rolf Viervant, Anouk Hoogland, Stella Zwaan, Rene Roza, Hans Pieter Stekelenburg.