Johan stond hijgend tegen de deur waardoor hij zojuist binnen was gekomen. Zijn gezicht was rood en bezweet. Aan de andere kant van de kamer zag hij haar zitten. Ze keek hem met grote bruine ogen aan. Johan lachte: “Eindelijk daar ben ik weer. Maak je geen zorgen, alles is nu goed.”
Ze antwoordde niet en bleef stil zitten. Johan probeerde rustiger te ademen. Zijn blouse was vuil en nat van het zweet. Zijn handen lagen open.
“Het is goed” zei hij nog een keer terwijl hij langs de deur omlaag zakte.
Met opgetrokken knieën ging hij zitten. Met zijn hand wreef hij de druppels zweet uit zijn baard.
“Ik heb gezegd dat het goed zou komen. Hoe vaak? Duizend keer? Tienduizend keer? Meer? Door de telefoon? Per brief? Per mail? Ja, ik heb het steeds gezegd. Steeds opnieuw. En kijk nu eens naar ons: hier zijn we weer, veilig samen! Dat is even wennen. Soms dacht ik dat ik je nooit meer zou zien. Maar ik ben je woorden nooit vergeten. Ik heb ze altijd in mijn achterhoofd gehouden.”
Johans stem was laag en schor. De jonge vrouw op de bank begon zwaarder te ademen, maar ze zei nog altijd niets. Johan slikte en kuchte luidruchtig.
“Kan je het moment nog herinneren dat ik je beloofde voor altijd van je te houden? Dat meende ik en dat weet je. En ook jij houdt voor altijd van mij, want dat heb je zelf gezegd. Daarom heb ik alles voor ons over gehad, alles!”
Hij sloot zijn ogen en liet zijn hoofd tegen de deur rusten. Zijn trillende hand haalde een pakje sigaretten uit zijn zak. Hij stak er een in zijn mond en zocht een aansteker. In zijn zak vond hij er geen. Hij keek om zich heen en kroop op handen en voeten naar de salontafel. Daar pakte hij een doosje lucifers. Met zijn ellebogen op het kleine ronde tafeltje leunend stak hij de sigaret op. De vrouw op de bank begon te huilen: “Waarom? Waarom?”
-”Waarom?” antwoordde Johan, terwijl hij de eerste grote teug rook over de tafel blies. “Omdat ik van je hou. Voor altijd. Ik ben er steeds voor je geweest, zelfs op de duisterste momenten. Als je ‘s avonds alleen naar huis liep, liep ik een straat achter je om je te beschermen. En toen je ‘s avonds niet meer alleen naar huis liep, liep ik er om je te beschermen tegen de mensen die je tegen mij wilden beschermen. Ik heb nooit opgegeven! Steeds weer heb ik je proberen wakker te maken uit die waanzin waarin je verkeerde. Ik heb je gebeld, keer op keer. En toen je een ander nummer nam, heb ik je gemaild en brieven geschreven. Ik heb je vrienden gebeld. En toen ik van niemand antwoord meer kreeg, heb ik het geschreven op de muur van je huis. Heb ik het gekrast in de lak van je auto. Ik ben zelfs bij je moeder langs geweest! Natuurlijk weet ik dat ze veel dingen niet kan herinneren, maar zij wilde naar me luisteren. En zij begreep mij: zij gaf mij gelijk.”
Bij de laatste zin sloeg hij met zijn vuist op tafel. De vrouw begon panisch te gillen: “Waarom? Waarom laat je me niet met rust? Zeven jaar heb ik geen seconde rust gehad. En nu de eerste avond dat ik alleen ben, breek je de deur open en kom je zomaar binnen. Laat me met rust! Alsjeblieft, ga weg!”
De vrouw klonk wanhopig, maar Johan liet zich niet uit het veld slaan.
“Ik heb de deur kapot gemaakt, met mijn blote vuisten. Anders liet je me niet binnen! Ik heb toch eerst geklopt? Maar door die vreemde waan hoorde je het niet. Was ik niet zachtjes? Ik hoop niet dat ik de kinderen wakker heb gemaakt?”
De vrouw werd stil. Met grote ogen keek ze naar Johan. Ook Johan was even stil.
“Waar slapen de kinderen eigenlijk? Boven toch? Aan de straatzijde? Het kleine raampje boven de voordeur? Mag ik de kinderen even zien? Ik heb ze zo vaak van ver gezien. Als je ze naar bed bracht, vlak voordat je de gordijnen sloot. Als je ze ophaalde van de kleuterschool. Met schoolzwemmen in het zwembad. Ik weet dat het mijn kinderen niet zijn, maar ik hou net zo veel van hen als van jou!”
De vrouw begon te hyperventileren en schreeuwde zo hard ze kon. Met haar armen sloeg ze wild om zich heen. Johan drukte de sigaret uit op de vloerbedekking en kroop naar haar toe. Hij was een kop groter dan haar en breed gebouwd. Hij pakte haar nek stevig beet, terwijl zij hem met alle macht van haar af probeerde te slaan. Zijn andere grote hand legde hij op haar wang. Ze werd langzaam slap in zijn armen en sloot haar ogen. Toen opende ze haar ogen weer. Ze keek verbaasd naar zijn gezicht.
“Johan?” zei ze zacht. “Wat is er gebeurd?”
Johan legde haar slappe lichaam op zijn schoot en aaide haar haren.
“Niks ernstigs” zij hij schor. “Je was in een vreemde waan en wilde me niet meer zien. Zeven jaar lang.”
-”Jou niet meer zien?” zei ze bijna fluisterend. “Hoe kom je daar nu bij?”
-”Ik weet het niet” antwoordde Johan. “Maar het doet er ook niet toe, nu zijn we weer samen, voor altijd.”
Ze sloot haar ogen weer en bleef slap op zijn schoot liggen. Ook Johan sloot zijn ogen en drukte haar met al zijn kracht tegen zich aan.
“Voor altijd samen” zei hij nog een keer.
Op de verdieping boven hen begon een kind te huilen.