Zoet

Jij bent zo zoet.
Zo zoet als suiker.
Je buik is een glimmende boterkoek;
Je navel de amandel.
Je wangen zijn appelschijfjes
in gelatine met kaneel;
Je borsten zoete zachte soesjes;
Je tepels rode gekonfijte kersen
En je lippen chocolaatjes
gevuld met frisse mint.
Je dijen zijn roze marsepeinen varkentjes;
Je schaamhaar bruine basterdsuiker;
Je kut een warm flensje, bedekt met smeltend ijs
En je ogen twee lieve glanzende honingdropjes.
Na iedere bittere pil;
Na elke zure appel;
Na alle harde hartige dagen.
Wil ik bij jou thuiskomen;
Van jou snoepen;
Jou proeven;
Want jij bent zo zoet;
Zo zoet als suiker.